Lieve mama,

Ik ben blij dat jij er niet meer bent. Nooit gedacht dat ik dit ooit zou kunnen denken, voelen of schrijven. Nooit. Tot de komst van covid-19.

Juist in deze weken denk ik veel aan onze laatste jaren met jou. Waarin jij, die zo trots was op je onafhankelijkheid, door je lichamelijke conditie steeds afhankelijker werd van onze zorg. Die we je steeds en altijd met liefde gaven. Ook toen je uiteindelijk je geliefde eigen eigen huis moest verlaten en verhuisde naar een appartement in een verzorgingshuis. Je vond er je draai en tot op het laatst was je mentaal zo scherp als een mes. Alleen je lijf liet je steeds meer in de steek. Maar keer op keer stond je op, als een ‘duveltje uit een doosje’. Tot je na een longontsteking in april 2018 de genadeklap kreeg en het echt niet meer ging en een maand later overleed.

Ik mis je nog vaak. Op onverdachte en onverwachte momenten. De rouw kwam, komt, ging, gaat, sleet en slijt zich zo een plek in mijn hart. Dat inslijten gaat nu ineens heel snel. Want ik word daarbij totaal onverwacht geholpen door een vijand, voor deze gelegenheid voor mij vermomd als vriend. Covid-19 is zijn naam. Of in de volksmond, het corona-virus.

Als ik denk, voel en schrijf dat ik blij ben dat jij er niet meer bent, dan is dat omdat ik blij ben dat jij hem nooit hebt hoeven te ontmoeten. Deze vermomde vriend is namelijk niet alleen nietsontziend, mama. Hij beneemt ons mensen de mogelijkheid om mens te zijn. Dat geldt voor ons mens-zijn, sociale dieren als we zijn. Hij zorgt ervoor dat we elkaar – met een enkele uitzondering – niet meer kunnen aanraken, elkaar niet echt meer nabij kunnen zijn, zoals we het liefste zijn. Dat raakt alles en iedereen, jong en oud, tot in het diepste van ons mens-zijn.

Ik denk in deze weken aan ouderen die zorg behoeven, zoals jij in je laatste jaren. En aan hun mantelzorgers. Dat ik je dochter ben en niet meer bij je zou kunnen komen. Geen kus meer zou kunnen geven op je gerimpelde wang als ik bij je kwam. Of dat ik door het glas naar je zou moeten zwaaien. Je boodschappen op de stoep zou moeten zetten. Gedag zou moeten zwaaien, zonder dat ik naast je had kunnen zitten. Gewoon om te horen hoe het ging, of om je dagelijkse -of meer diepe – zorgen te bespreken.

Of aan die laatste periode, waarin je fysiek steeds hulpbehoevender werd en je in het verzorgingshuis woonde. Dat schrijnt het meest, met deze ‘vriend’ op bezoek. Want met hem erbij, wat had ik dan gedaan? Had ik je dan aan je lot overgelaten? Verzorgd door je allerliefste verzorgers, die je – hoe scherp van geest je ook was – niet meer had herkend door hun beschermende schorten, brillen en maskers? Die je nauwelijks nog durfden aanraken, terwijl je verzorging daarom vroeg en de aanrakingen je tenminste nog tot mens maakte?

Of, hoe je dan was besmet? Per ongeluk door de omstandigheden door eerder familiebezoek? Of onbedoeld en volstrekt ongewild door je liefdevolle verzorgers, die vanaf het uitbreken van deze crisis wekenlang hebben moeten werken zonder afdoende beschermingsmiddelen? En die nog steeds soms nog niet weten hoe ze daar echt goed en veilig mee om moeten gaan? Omdat de juiste instructies daarvoor ontbreken?

Je zei in die laatste jaren wel eens dat je een te groot beroep op me deed met alle zorg die je nodig had. Ik heb je altijd eerlijk gezegd dat het best veel was, maar dat ik het nooit als een teveel heb ervaren. Met deze ‘vriend’ erbij, was dat het wel geweest. Veel te veel.

Daarbij gaat mijn hart uit naar jouw en naar mijn generatiegenoten. Aan die van jou, die het nu begrepen en onbegrepen moeten stellen zonder het contact van hun dierbaren. Zonder een hand op hun schouder, een aai door hun haar, een hand in hun hand. Die blijven of sterven in eenzaamheid. Dan breekt mijn hart.

Dat heb ik ook als ik denk aan alle mantelzorgers. Die vaak – ondanks zichzelf – zorgden voor hun dierbaren, met al hun doorzettingskracht. En die nu met lege handen staan. Handen die misschien nog wel de boodschappen kopen en ze op de stoepjes leggen, maar die ze niet ze niet meer op die breekbare schouder kunnen leggen. Handen die niet door die haren kunnen aaien. Dan breekt mijn hart.

Daarom mama, ben ik blij dat jij er niet meer bent. Voor jou, voor mij. Ik heb wel verdriet. Niet meer voor jou of voor mij, maar voor alle mensen die hier nu middenin staan. Voor de vaders, de moeders en hun kinderen. Mijn hart, gaat uit naar jullie.

Lieve mama, rust zacht.